close

Iedereen was al naar zijn werk en ik wachtte op de Wegenwacht. Het mistte en de straat was stil. Toen opeens beweging. Er kwamen drie mensen aan, vanuit drie verschillende windrichtingen.

Van rechts kwam een Aziatische vrouw aangelopen met een blindenstok en een pikzwarte geleidehond. Een vals kreng dat zelden naar haar luisterde.

Van links kwam onze dove overbuurvrouw aangefietst. Een prachtige meid, begin twintig, geadopteerd uit Colombia denk ik. Ook zij had een hond bij zich, hun helderwitte Eskimohond, stoer naast haar op de fiets.

Van voren kwam Laslo aan, de verkoper van de Straatkrant die bij onze supermarkt staat. Een Poolse man, met een bomberjack, kistjes en een camouflagebroek. We maken soms een praatje. Hij paste enkele maanden op de hond van een andere verkoper toen die in de bak zat. Gelukkig had hij deze keer die hond niet bij zich.

Vlak voor me kruisten onze wegen. Vier culturen. Nederlands, Aziatisch, Colombiaans, Pools. Alle vier was er iets kapot. De auto, de ogen, de oren, de familie. Als je een verhaal zou schrijven, zou je het schrappen omdat het allemaal zo symbolisch was.

De blinde vrouw zag de Eskimohond niet aankomen. Haar valse geleidehond begon te blaffen, aan de lijn te trekken en trok haar de stoep af.

Onze dove buurvrouw hoorde dat geblaf niet en begreep niet waarom haar eigen hond zo begon te trekken. Die had ze aan de lijn met haar ene hand, met de andere hand hield ze haar stuur vast en tegelijk een tas met boodschappen. Ze viel bijna en haar boodschappen vielen uit de tas.

De Straatkrant-verkoper keek niet op of om. Hij beende door en verdween in de mist.

Ik deed niets. De situatie was zo absurd. Die diep zwarte en die helder witte hond. Die dove en die blinde vrouw. Hun onhandige confrontatie. Laslo die niets zag. Ik die niets deed.

Uiteindelijk schrok ik wakker. Ik liep op de gevallen boodschappen af, pakte ze op en gaf ze aan de dove schoonheid. Ze zei helder: ‘Dankjewel’, en ik met overdreven lipbewegingen: ‘Geen dank.’

Toen waren ze alle drie verdwenen, de hoek om, de mist in. Alles was weer stil. Na een paar minuten kwam de Wegenwacht.

Een winter ruim zestig jaar geleden. De Franse componist Olivier Messiaen zat vast in Polen, als één van de krijgsgevangenen in kamp 8A in Silesië. Hij doorzocht het concentratiekamp en slaagde erin vier instrumenten te verzamelen: een cello die een snaar miste, een gehavende viool, een oude klarinet, en een piano waarvan enkele toetsen aan elkaar haakten. Voor deze vier kapotte instrumenten schreef hij een van de grootste muziekstukken van de twintigste eeuw, ‘Kwartet voor het einde van de tijd’.

Het werd uitgevoerd. De vijfduizend krijgsgevangenen daar in dat bevroren Silesië waren in vervoering. Messiaen schreef er later over: ‘De kou was martelend, het kamp begraven onder de sneeuw, de vier muzikanten speelden op defecte instrumenten… maar nooit heb ik een publiek gehad dat zo vervoerd luisterde en zoveel ervan begreep.’ Juist omdat de instrumenten kapot waren, brachten ze hoop. Instrumenten zo kapot als het lichaam van Christus.

Go top