Reinier Sonneveld Zoeken naar wijsheid, zorgen voor je ziel
menuIk bedankte en stopte de eierkoek in mijn jaszak
15 december 2015
Tot mijn achttiende heb ik alleen gereformeerd-vrijgemaakte vrienden en vriendinnen gehad. Toen ik vanuit de Randstad naar Kampen vertrok om daar te studeren, ging er een wereld voor me open. Verrassend genoeg. Ik deed een tijdje deur-aan-deur-evangelisatie voor de kerk en als we meteen bezweerden dat we geen Jehova’s waren, hadden we om de paar deuren een paar intensieve gesprekken. Ik kreeg zo ook mijn eerste niet-vrijgemaakte vrienden en vriendinnen: refo’s, nieuwe spirituelen en atheïsten. Weinig was zo vormend – en verontrustend – als de lange avonden die ik met hen doorbracht.
Van enkele refo’s hoorde ik het verhaal dat er elke zondagochtend als hun Gereformeerde Gemeente-gebouw uitstapten, een man op de straat stond die knetterende vloekte. Zondag na zondag, tot er iemand naar hem toeliep en dan fietste hij snel weg.
Uit hun omschrijving herkende ik de man. In elk dorp ken je al snel de ‘dorpsgekken’. Dit was een gedrongen verschijning, inclusief pet, die overal met zijn fiets plus fietstas voortschuifelde. Hij leek verstandelijk beperkt, of in elk geval, ik had hem alleen maar horen mompelen en vloeken. Misschien was het Gilles de la Tourette, maar dan wist hij het wel aardig te doseren: precies op zondagochtend bij het uitgaan van de GerGem langsfietsen…
Op een dag stond hij op de Plantage, een pleintje middenin Kampen. Een paar jongens zaten hem te pesten. Ze bouwden hem na, lieten hem schrikken, lachten hem uit. Ik heb dan geen Gilles de la Tourette, maar wel een Messias Complex in ver gevorderd stadium, dus ik sprong er tussenin en zo waar, de jongens dropen af. Ook de man fietste sprong op zijn fiets en scheurde – voor zijn doen dan – weg.
Een jaar later kwam ik hem weer tegen. Hé hé, riep hij. En kwam naar me toe. Vloekte een paar keer knetterend. Zie allerlei onverstaanbare klanken. Toen rommelde hij in zijn fietstas, haalde daar een verfomfaaide eierkoek uit en gaf me die.
Ik bedankte en stopte de eierkoek in mijn jaszak. Ik zou hem niet eten, maar ik wist dat hij mij had herkend en me zo wilde bedanken.
In de jaren erna kwam ik hem nog geregeld tegen. Ik zocht dan zijn blik op, maar telkens als we oogcontact maakte, leek hij daarvan te schrikken en keek hij weg. Ik weet zijn naam niet en weet niet eens of hij nog leeft. Maar ik denk dat hij, in al zijn beperkingen en wellicht gekte, een schoonheid had en ik ben blij dat ik daarvan iets mee kon maken.