close

Als iemand mij een zinnetje aanbiedt, waarom neem ik dat dan zelden aan? ‘Poe wat een dag…’ Ik glimlach en kijk weg. ‘De lente is begonnen!’ Ik knik.

Waarom doe ik dat? Ik denk omdat elke ontmoeting een risico in zich draagt. Die uitwisseling van beleefdheden kan uit de hand lopen. Iemand kan dronken blijken. Een monoloog over de kleinkinderen van zins zijn. Met huwelijksaanzoeken strooien. Echt, je hoort de gekste dingen.

Bovendien heeft ieder zijn karakter. We associëren extraversie met een hogere mate van geloof. Wie uitgelaten is, lijkt dichter bij God te staan. Vroeger hadden juist de introverten dat imago. De kloosters zaten vol met mensen die innerlijk God ontmoeten. In de Middeleeuwen had ik een stuk vromer geleken.

Dit soort zaken overpeinsde ik, toen er voor me in de bus een man ging zitten. Ingevallen wangen en vettig haar, een kin eergisteren geschoren, een goedkope zonnebril. Als stadsjongetje weet je: junk, misschien ex-junk. En je wordt alerter. Je kijkt nog fanatieker naar buiten, maar je concentreert je intussen op je ooghoeken. Verandert er iets in zijn bewegingen? Wordt hij opgefokt?

Aan de overkant van het gangpad zit een zwarte man. Brede schouders. Ook een geoefende wegkijker. Een verzorgde huid, sportief-zakelijk gekleed.

De dunne man is onrustig, kijkt een paar keer opzij, doet zijn mond open om iets te zeggen, slikt zijn woorden in, maar begint dan toch: ‘Mag ik je wat vragen?’

De zwarte man kijkt traag terug en geeft de bekende knik als antwoord.

De ander schuift zijn zonnebril omhoog: ‘Kun je aan me zien dat ik medicijnen slik?’

Kijk, dat bedoel ik met risico. Met onbekende mensen kan een ontmoeting alle kanten opgaan. Een bus is een concentratie van mogelijkheden. En mensen houden helemaal niet van mogelijkheden. Mogelijkheden kunnen zich ontpoppen tot een – noem eens wat – huwelijksaanzoek, maar ook tot een mes in je ribben. Ik denk niet dat ik overdrijf. Een bus is een land samengevat tot zo’n dertig individuen. Die vooral hun best doen de mogelijkheden in te dammen. Wegkijken. Aangeboden zinnetjes niet aannemen.

De zwarte man vraagt uitstel: ‘Of ik wat…?’ Als de vraag herhaald wordt, lacht hij met zo’n diepe bas, maar je hoort de zenuwen: ‘Daar heb ik toch geen verstand van…’ Maar als de dunne man blijft aandringen, antwoordt hij: ‘Ja en nee.’

Tof dat je zo eerlijk bent, man! Goed dat je het zegt. Bedankt man. Ja weet je, ik slik nog steeds medicijnen, en ik wil het graag weten hoe ik overkom en zo…’

De zwarte man ontspant wat: ‘Toen je zojuist in de bus stapte, dacht ik inderdaad wel: er kan wat zijn met die man.’

De ander bedankt hem weer en legt uit dat hij al zes weken ‘niet thuis’ is geweest en solliciteren moet en z’n normale leven weer wil oppakken. En dat z’n ‘vrienden’ nu in z’n huis zitten en hij niet weet, wat hij zal aantreffen. Het gesprek wordt gemoedelijker. Hoe was Koninginnedag. Hoeveel inwoners wonen er in Amsterdam. Ik stap uit. Dit was een mooie mogelijkheid.

Go top