close

Video bij Gids voor de laatste dagen.

In deze video leg ik uit waarom het boekje Jona in de Bijbel een satire is – en wel een satire op doemprofeten, die je in diezelfde Bijbel terugvindt. De reden dat ik dit doe, is dat ik in deze serie video’s over de toekomst praat en over dat thema wordt voornamelijk ellende verkondigt, alsof de geschiedenis een grote neergaande lijn is. De Bijbel is weliswaar uiterst sceptisch, zelfs sceptischer dan enig ander boek dat ik ken, maar uiteindelijk biedt het hoop, en dat is uiteindelijk het punt van het boekje Jona.

Satire is een vrij gebruikelijke vorm om kritiek te uiten. Wij kennen op tv Arjan Lubach natuurlijk, Koefnoen was er, Kopspijkers. Wat zij telkens doen, is een typetje maken, iemand die heel erg in iets gelooft en daarnaar handelt, en dat wordt steeds groter en absurder. Het personage zelf heeft niets door, als kijker des te beter en je weet: ‘Als je zo denkt, dat leidt tot absurde situaties: denk dus maar níet zo.’ 

In de oudheid zie je dat regelmatig: we kennen satire van de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen, en ook Jezus past het doe. Hij zegt bijvoorbeeld over zijn critici dat ze pietepeuterig elke mug uit hun drankje vissen, maar als er een kameel in drijft, dan slikken ze die achteloos door. Oftewel, hij creëert een typetje, gebruikt een stevige overdrijving, en maakt zo zijn punt: mijn critici hebben hun prioriteiten niet op orde. Dit zie je tientallen keren in de Bijbel, waaronder dus regelmatig bij Jezus. 

*

En ook Jona. Dat ik beweer dat dit satire is, is nog geen uitspraak over de historiciteit ervan. Soms is de werkelijkheid satirisch – denk aan president Trump – dat valt eigenlijk niet meer in een verhaal te overtreffen. Misschien is dat ook wel bij Jona aan de hand.

Een boekje uit het Oude Testament, het is niet zo duidelijk wanneer het is geschreven, maar dat de hoofdpersoon een typetje is, voelen we meteen, alleen al aan zijn naam: Jona betekent Duifje. Alle profeten in de Bijbel hebben stoere namen, maar de schrijver zet deze ene profeet meteen neer als een sul. 

Het blijkt inderdaad een zeer overdreven figuur, zoals dat hoort bij satire: bij het minste of geringste begint deze Jona te schuimbekken, of nou, hij is een Duifje, dus ik moet eigenlijk zeggen: Jona is een soort opgefokt vogeltje dat telkens lichtgeraakt gaat snateren. Een Calimero, een Donald Duck. Bij de kleinste tegenslag klaagt hij: ‘Oh, ik wil dood, oh, leefde ik maar niet meer.’ En uiteindelijk, dat is echt de doodsteek van de schrijver, dan beklaagt Jona zich er zelfs over dat God ‘genadig, liefdevol, geduldig, vergevingsgezind’ is. Hoe verzin je het… 

Dat wordt natuurlijk het punt van de schrijver. Hij zet een doemprofeet neer, lekker extreem, en laat daarvan de uiterste consequentie zien: iemand die niet van het leven houdt, die het leven eerder haat, en die wel beweert namens God te spreken, maar volstrekt niet kan leven met de echte God. Oftewel, de vraag die de schrijver aan de lezer stelt, aan jou, aan mij, is deze: als je steeds onheil aankondigt en beweert dat alles steeds maar slechter wordt – houd je dan wel van het leven? Houd je eigenlijk wel van God? Of wíl je stiekem dat de dingen kapot gaan…? 

*

Het verhaal begint ermee dat God tegen Jona zegt dat hij naar Nineve moet, om die stad te waarschuwen. Dat is interessant, heel vaak klagen we over van alles, de politiek, de media, wat dan ook – maar dat is allemaal heel ver weg. Zoals Nineve een hele verre stad is. Maar wat zou er gebeuren als je daarnaartoe moet? Wat gebeurt er als je een politicus zelf spreekt? Of zo’n typetje uit Hilversum? Dan blijken het natuurlijk gewoon mensen met hun eigen strubbelingen en twijfels. 

Nineve was echter een verschrikkelijke naam voor de lezers toen. Sanherib, de eerste koning van Nineve, had gruwelijk huisgehouden in Israël en bij thuiskomst zijn overwinningen als een gigantisch stripverhaal laten beitelen op de wanden van zijn paleis, waarin trots werd verbeeld hoe hij de Joden had laten spietsen en levend villen… Nineve klonk dus zo ongeveer als ‘Sodom en Gomorra’ in onze oren klinkt. Iets verschrikkelijks, uit een ver verleden, en daar moet ene Duifje dus naartoe… 

Wat hij uiteraard niet wil. Dan komt het allemaal te dichtbij, of, zoals Jona zelf later zegt: ‘Ja, zeg, dan zul je nét zien dat ze zich bekeren en dat Nineve, die verschrikkelijke stad, gespaard blijft! Dát wil ik niet hebben – ze moeten kapot!’ En dus gaat hij niet richting Noord-Irak, waar Nineve ligt, maar naar een stad in Zuid-Spanje, toen de verst bekende uithoek van de bewoonde wereld. 

Maar ja, dan heeft hij niet op God gerekend. Terwijl hij ligt te relaxen in het vooronder, gaat het stormen. De bemanning dobbelt en het lot wijst, natuurlijk, Jona aan als de schuldige. Die laat meteen zijn hoofd hangen en stelt voor om hem maar aan de zee te offeren, dan zal de storm wel gaan liggen. Nogal een actie voor een profeet van de ene God en vooral: Jona is zó gretig, de schrijver wil hiermee natuurlijk alle doemprofeten belachelijk maken als klagerige, amechtige typetjes vol zelfmedelijden. 

Jona wordt in de zee gegooid, maar zelfs daar weet hij niet te ontsnappen, want een zeemonster slokt hem op en boert hem uit op het strand van Israël. Het is dus een achtervolgingsfilm geworden, waarbij de hoofdpersoon probeert te ontsnappen aan de slechterik, maar hier is de achtervolger God zelf, de opperste goeierik, en aan hem valt niet te ontsnappen.

*

Jona ligt uitgeboerd op het strand van Israël en het verhaal begint min of meer overnieuw. Oké oké oké, hoor je hem bijna mopperen, ik ga al, ik gá al… Hij arriveert in Nineve en begint meteen aan te kondigen dat God de stad zal vernietigen – God had gezegd dat hij ze moest waarschuwen, maar Jona heeft geen zin in bekering en dat soort ellende, ze moeten kapot en dat hij komt wel eventjes meedelen.

We hebben dus het typetje van een boeteprediker met een bord op zijn nek ‘The end is nigh’ – wat is nu het ergst wat zo’n figuur kan overkomen? Wat is Jona’s grote nachtmerrie? Dat het lukt! Dat ze luisteren en dat God niet oordeelt. En natuurlijk, in een satire gebeurt dat, de hele stad bekeert zich prompt en Jona maakt zijn ergste nachtmerrie mee: de mensen die hij zo haat, gaan niet ten onder, maar God houdt van ze.

Maar dan gaat het verhaal even terug in een flashback. Jona weet dan nog niet dat de hele stad boete zal doen, en hij is net op een heuvel gaan zitten om eens lekker ervan te genieten hoe ze worden vernietigd: dat wordt vast een fraai spektakel… God haalt echter practical joke met hem uit. Hij laat een zogeheten ‘wonderboom’ opschieten, een soort heester die nog steeds wel in die omgeving groeit en die relatief snel blad krijgt. Daarvan bouwt Jona een hutje om heerlijk in de schaduw van het vuurwerk te genieten. Hij gaat er eens goed voor zitten – en dan laat God de boom verdorren. En dus zit Jona in de brandende zon, het is gerust veertig graden, en hij hoort maar de geluiden van het stadse leven mee te helling op waaien, en hij wordt woest: ‘Ik wist het wel! U bent liefdevol! Argh! Ik wil dood, dood, dood…’ 

*

De schrijver heeft het verhaal zo opgebouwd, met deze flashback, zodat hij de reactie van God nu als laatste kan geven. Daarmee eindigt het boekje, met een enkele zin van God, een vraagzin. Het boekje sluit dus bewust af met een vraagteken en die is eigenlijk voor de lezer.

‘Als jij je al zoveel zorgen maakt om die ene heester – zou ik dat dan niet doen om al die mensen en dieren in de stad?’ Dat is Gods antwoord – een vraag dus. Oftewel, Jona, jij voelt iets, maar dat is in miniversie wat ik, God, kan voelen. God zegt er nog bij dat die heester, ‘daar heb je geen enkele moeite voor gedaan’ en die ‘is in één dag dichtgegroeid en in één dag weer verrot’. En zelfs dán geef je er nog om, zoiets kleins eigenlijk. Welnu, God heeft natuurlijk wél moeite gedaan voor Nineve en dat bepaald niet een enkele dag, bovendien gaat het niet om een enkele plant, maar om, quote, ‘honderdtwintigduizend mensen, die van niets weten, los van alle dieren’. 

God nodigt Jona dus uit zich in hem in te leven. In zijn practical joke liet hij Jona iets voelen wat ‘ie lang niet had gevoeld: werkelijke interesse in iets, en dan legt God uit: kijk, zo ben ik ook. Ik voel iets, ik heb lief, ik maak me zorgen, en dat een miljoen keer meer dan jij nu. 

Dat is de uitnodiging aan de lezers van het boekje. Kijk eens in je hart. Voel je liefde voor iets? Voel je nog enige passie ergens voor? Welnu, zou dat dan niet ook voor God kunnen gelden? Als jij al gehecht aan iets kunt zijn, dan God toch zeker? En wat zegt dat over hoe hij met onze toekomst omgaat? 

God vergelijkt zichzelf bewust met de niet al te nobele emoties van Jona. Die is op een kinderachtige manier woest, roept meteen dat hij suïcidaal is, gunt een ander niets. Maar zelfs in dat soort kinderachtige gevoelens kun je iets leren over God. Als wij al ergens aan gehecht kunnen zijn, hoe gênant ook, dan zeker God, die al zo lang met zoveel mensen optrekt. 

*

Daarin zit natuurlijk iets therapeutisch. God laat Jona een genezingsproces doorlopen, ruw, maar toch. Hij laat hem zien dat de grote boze buitenwereld minder boos is dan 

Jona denkt. Die heeft zich allerlei voorstellingen van zijn vijanden gemaakt, ze zijn slechter en slechter geworden, maar God dwingt hem nu ze werkelijk te ontmoeten en hun zelfs de reddingsboei toe te werpen. 

Als zelfs die confrontatie niet werkt, laat God Jona zien dat hij nog wel degelijk ergens om geeft. Jona die net riep dat hij dood wilde, was binnen een dag al gehecht aan een heestertje. Die gehechtheid, daar haakt God bij aan. Er is wraakzucht in Jona, en die projecteren we vaak op God. Als wij woedend zijn, zal God dat ook wel zijn. Maar als wij ergens van houden, is het dan niet veel logischer dát op God te projecteren? En in de omgekeerde richting: als God zelfs houdt van die vreselijke vijanden van mij, moet ik dát dan niet eens proberen…? 

De grootste doemprofeet van de Bijbel is Nahum en dat hele boekje is een ‘rant’ tegen… Nineve. Je zou dus kunnen zeggen dat het boekje Jona een satire is op het boekje Nahum. Er wordt in de Bijbel vaker gediscussieerd over wie God precies is, verschillende visies worden tegen elkaar afgewogen – denk aan het boek Job. 

Interessant genoeg gaat Jezus later wonen in het dorpje Kapèrnaüm, beter gezegd: Cafr-Nahum, oftewel: het dorpje van Nahum, de ergste doemprofeet van de Bijbel. Daar gaat dus Jezus wonen, de profeet van de liefde. Het lijkt bijna een statement. Zoals vroeger wel over oude heiligdommen nieuwe werden gebouwd, zo wil Jezus een nieuwe start maken. Het is alsof Jezus met zijn verhuizing antwoord geeft op de laatste vraag van het boekje Jona, die hij zeker heeft gekend en over wie hij ongetwijfeld preken heeft gehoord: ‘Zou ik geen verdriet hebben om al die mensen…?’ 

Want ja, hij geeft om deze mensen. Hij woont daar op de grens met andere volken, meteen naast de via maris, de beroemde uitloper van de zijderoute, waar dagelijks mensen uit alle mogelijke volken langs reisden, Chinezen, Afrikanen, Germanen – Irakezen uit Nineve… Hij gelooft in een God die zich kan hechten aan degenen van wie we ons dat nauwelijks kunnen voorstellen. Zo zegt Jezus met zijn verhuizing al symbolisch wat hij later in woorden uitdrukt: ‘Heb zelfs je vijanden lief.’

Go top