Reinier Sonneveld

View Original

Universalisme in de Bijbel

De volgende tien bijbelteksten stellen ondubbelzinnig dat alle mensen na hun dood uiteindelijk bij God horen. Zeker als je ze leest in het licht van de universele hoop in de Tenach (bijlage 4):

 

‘Nu wordt het oordeel over deze wereld geveld, nu zal de heerser van deze wereld uitgebannen worden. Wanneer ik van de aarde omhooggeheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen. Daarmee bedoelde hij de wijze waarop hij zou sterven.’ (Johannes 12:31-32)

Jezus kondigt aan dat hij binnenkort letterlijk op een houten balk omhoog wordt geheven, en dan tegelijk figuurlijk wordt verheven. Deze dubbelzinnige betekenis van ‘verheffen’ werkt in het Grieks vergelijkbaar als in het Nederlands. De huidige ‘heerser van de wereld’ (kosmos) wordt onttroond en Jezus gekroond. Hoe dat zal gebeuren wordt hier niet expliciet gemaakt: we kunnen denken aan het stuklopen van de wrede pax Romana op de onuitputtelijke pax Christi. Duidelijk is hier wel hoe veelomvattend dit wordt: zoals Jezus koning van de hele wereld wordt – zonder enige beperking – hoort dan ook ‘iedereen’ (pantas) op deze wereld bij deze nieuwe koning.

                   

‘We hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is.’ (Johannes 4:42; vgl. 12:47)

De Samaritanen waren destijds in een gewelddadig conflict met de Joden verwikkeld, vooral over hun woongebied. De situatie lijkt enigszins op de huidige spanningen tussen Israëliërs en Palestijnen, ook omdat beiden zich zagen als van een andere religie. Maar het zijn nu juist deze Samaritanen die als eerste beseffen dat Jezus ‘de wereld’ (tov kosmov) redt, zonder enige precisering of voorwaarde.

 

‘[Jezus] is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.’ (1 Johannes 2:2)           

‘En we hebben zelf gezien waarvan we nu getuigen: dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft als redder van de wereld.’ (1 Johannes 4:14)

 In deze latere brief worden dezelfde woorden gebruikt, mogelijk door dezelfde schrijver als die van het evangelie. En deze ontkent zelfs expliciet dat God zich alleen met gelovigen zou verzoenen; het is juist voor compleet iedereen (olou tou kosmou).

 

‘… zoals de overtreding van één enkel mens [Adam] ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens [Christus] ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven.’ (Romeinen 5:18)

 Paulus duidt hier op de ‘besmettelijkheid’ van zonde én van redding. Adam is de uiteindelijke oorzaak van het feit dat alle mensen (pantas anthropous) zijn gevallen, Christus dat alle mensen (pantas anthropous) weer kunnen opkrabbelen. De spiegeling van beide groepen is de kern van Paulus’ redenering en die tweede ‘alle mensen’ plotseling spectaculair laten krimpen, zoals infernalisten doen, ondermijnt zijn hele punt.

 

‘Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. Zoals door Adam allen sterven, zo zullen allen door Christus levend worden gemaakt. Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. En dan komt het einde. En op het moment dat alles aan [God] onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem (…) zodat God alles in alles zal zijn.’ (1 Korintiërs 15:20-28)

Hier dezelfde spiegeling: zoals alle mensen sterven, zullen ook alle mensen leven. Maar wel in drie fases, elk op zijn eigen tijd: eerst kwam Jezus tot leven, daarna de mensen die hem volgen, en ten slotte alle anderen, zodat God dan ‘alles in alles’ wordt.[i] En dat hier echt álles wordt bedoeld, blijkt ook uit het feit dat Paulus zelf expliciet nadenkt over de betekenis van dat woord: ‘Wanneer er “alles” staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt’ (15:27, dat Psalm 8 citeert). Voor Paulus is alles echt alles, en de enige uitzondering maakt hij expliciet: Jezus zelf hoeft uiteraard niet gered te worden.[ii]

 

‘[God heeft] dit mysterie onthuld: zijn besluit om alles in de hemel en op aarde onder één hoofd bijeen te brengen, Christus.’ (Efeziërs 1:9-10, vgl. 2:14-16)

 Als je wilt uitdrukken dat mensen vroeger gewetenloze veroveraars waren, kun je iets zeggen als: ‘Jan Pieterszoon Coen vatte alles samen wie wij waren.’ Maar als je daarna wilt uitdrukken dat we tegenwoordig veel verlichter zijn, kun je zeggen: ‘Maar sinds William Wilberforce is er een nieuw hoofdstuk begonnen.’ Dit is ongeveer wat Paulus hier doet: ‘alles in de hemel en op aarde’ was op een tragische manier samen te vatten, maar het heeft een nieuwe samenvatting gekregen – een nieuw ‘kopje’ – die alles in een ander daglicht stelt. Jezus bepaalt nu wat ‘alles in de hemel en op aarde’ ten diepste is (hoofdstuk 5).[iii]

 

‘Beeld van God, de onzichtbare, is [Christus], eerstgeborene van heel de schepping: in hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door hem en voor hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in hem. (…) Oorsprong is hij, eerstgeborene van de doden, om in alles de eerste te zijn: in hem heeft heel de volheid [van God] willen wonen en door hem en voor hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis. (…) Aan hen heeft God bekend willen maken hoe glorierijk dit mysterie is voor alle volken: Christus is in u, hij is uw hoop op goddelijke luister. Hem verkondigen wij wanneer we iedereen waarschuwen en in alle wijsheid onderrichten, om iedereen tot volmaaktheid in Christus te brengen.’ (Kolossenzen 1:15-20, 27-28)

 Elf keer ‘alles’ (ta panta) en twee keer ‘iedereen’ (panta anthropon) zonder enige relativering en precisering. Kosmischer kan eigenlijk niet. En het punt is: omdat alles bij Christus is begonnen, zal daarom ook alles in hem eindigen. Dat is de symmetrie van de schepping. Er kan een tijdelijke verwijdering zijn, maar uiteindelijk moet alles eindigen waar het begon.

 

‘Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de redder is van alle mensen, in het bijzonder de gelovigen.’ (1 Timoteüs 4:10)

 Net als in Johannes’ eerst brief worden hier twee groepen vergeleken: alle mensen versus de gelovigen. En ook hier wordt heel expliciet gemaakt dat het juist niet alleen de gelovigen zijn die worden gered, maar iedereen. God redt niet de gelovigen uit de wereld, maar God redt de hele wereld en ‘specifiek’, ‘in het bijzonder’ ook de gelovigen.[iv]

 

‘Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: “Aan hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.”’ (Openbaring 5:13)

Completer kan een zin niet worden. Dit is een van de teksten waarin de universele hoop zelfs de mensheid overstijgt en blijkbaar ook de rest van de natuur raakt (hoofdstuk 9).

 

Universele hoop in de eerste christelijke teksten (vervolg)

De vorige tien teksten zijn evident universalistisch. De volgende dertien moeten we iets nauwkeuriger lezen om dat te herkennen:

 

‘God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, zodat iedereen die zich aan hem toevertrouwt niet kapot gaat, maar aionion leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. (…) Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld (…) Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden.’ (Johannes 3:16-17, 19-20)

 Onder evangelicalen is Johannes 3:16 het populairste bijbelvers, dat hun hele leer in één enkele zin lijkt uit te drukken: je moet geloven, anders ga je eeuwig naar de hel. Maar wat staat er echt?

Het gaat eerst over de mensen die pisteuon: zich toevertrouwen aan een bepaalde beschermheer, in dit geval Jezus (bijlage 5). Waarom zouden ze? Omdat ze dan niet ‘kapotgaan’ (apoletai). Hoewel het er niet expliciet bijstaat, is de suggestie dat je bij andere beschermheren blijkbaar wel je huidige leven verknalt. Maar als je trouw zweert aan Jezus kun je het aionion-leven nu ervaren: je hebt dan, in de tegenwoordige tijd, die komende wereld al. Jezus kwam namelijk om ‘de wereld’ (kosmos) te redden, hij wil voor iedereen het beste, nu al.

Johannes 3:16 gaat dus over hier en nu, over wie hier op aarde al eeuwig leven ervaart of hier op aarde oordeel ervaart. Dat oordeel is niet Jezus’ bedoeling, staat er nadrukkelijk bij: hij kwam niet om te schiften (krine). Maar er ontstaat wel een schifting (krisis) omdat mensen nu eenmaal verschillend op hem reageren en zich afsluiten voor zijn licht (de lichtvreesinterpretatie, hoofdstuk 6). Er wordt dus niets gezegd over de vraag of dit altijd zo zal blijven en of mensen, in dit leven of in een hiernamaals, al dan niet kunnen veranderen.

 

‘Als iemand mijn woorden hoort maar ze niet bewaart, zal ik niet over hem oordelen. Ik ben immers niet gekomen om over de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. Wie mij afwijst en mijn woorden niet aanneemt heeft al een rechter: alles wat ik gezegd heb zal op de laatste dag over hem oordelen.’ (Johannes 12:47-48)

Opnieuw: Jezus is hier niet om zelf een schifting te brengen (krino). Maar tegelijk weer wel? Hoe zit dat?

Je kunt het vergelijken met een schriftelijke verklaring van een getuige, die doorslaggevend blijkt voor het vonnis. Die getuige kan dan zelf intussen nog zijn uiterste best doen om de aangeklaagden te redden, bijvoorbeeld door een borg te betalen of zelfs de gevangenis open te breken. Zo brengen Jezus’ wóórden wel een schifting aan tussen de mensen, omdat sommige mensen die wel en anderen die niet aannemen, maar zélf wijdt hij zich aan het redden van ‘de wereld’ (kosmos). Veroordeeld worden betekent dus niet dat je niet gered wordt. Integendeel: juist wie veroordeeld wordt, kan nog worden gered.

 

‘[Jezus] heeft van u [God] macht over alle mensen ontvangen, zodat hij aan iedereen die u hem gegeven heeft, het leven aionion kan geven. En dit is het leven aionios: dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus.’ (Johannes 17:2-3)

 Het leven ‘dat hoort bij de (komende) eeuw’ (aionios, bijlage 5) begint blijkbaar nu al, met het kennen van Jezus. Jezus volgen is niet de voorwaarde tot dat leven, maar is dat leven zelf. Je geloof is niet een soort paspoort tot de hemel, maar dat ‘paspoort’ is de hemel zelf. En God heeft daarvoor dus ‘iedereen’ (pan) overgedragen aan Jezus, die ‘alle mensen’ (pases) welkom heet. Sommigen zijn nu al aan dat nieuwe leven begonnen, anderen komen daar na hun dood aan toe.

 

‘De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat de luister van Gods kinderen openbaar wordt. Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar ze heeft hoop gekregen, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt. En dat niet alleen, ook wij (…) in afwachting van de verlossing van ons sterfelijk bestaan.’ (Romeinen 8:19-23)

 Er wordt zo persoonlijk over ‘de schepping’ gesproken (die een ‘eigen wil’ heeft, en ‘hoop’ en die ‘zucht en lijdt’) dat het erg vergezocht lijkt daar niet alle mensen bij te scharen. De hele schepping zal ‘delen’ in de ‘luister van Gods kinderen’. Merk op dat er weer terughoudend wordt gesproken over het oordeel: ‘hem die heeft onderworpen’ (hoofdstuk 6).

 

‘Slechts een deel van Israël is onbuigzaam geworden, en dat blijft zo totdat de andere volken voltallig zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered. (…) Zoals u God eens ongehoorzaam was, maar door hun ongehoorzaamheid Gods barmhartigheid hebt ondervonden, zo zijn zij nu ongehoorzaam om door de barmhartigheid die u ondervonden hebt, ook zelf barmhartigheid te ondervinden. Want God heeft iedereen uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor iedereen barmhartig kan zijn. (…) Alles is uit hem ontstaan, is door hem geschapen en heeft in hem zijn doel.’ (Romeinen 11:25, 30-32, 36)

 Paulus worstelt hevig met het feit dat veel van zijn volksgenoten niet in Jezus zijn gaan geloven. Zijn zij daarom ‘verloren’? Was dat misschien zelfs de bedoeling? Nee, is zijn antwoord, alle Joden zullen worden gered – wanneer alle niet-Joden zijn gered. Iedereen die vroeger ‘ongehoorzaam’ was, zal nu ‘barmhartigheid’ ondervinden. Waarom? Omdat dit de toekomst van ‘iedereen’ (tous pantas) is. Want ‘alles’ (ta panta) is bij God begonnen en vindt dus bij hem een bestemming.

                   

‘Wat ons drijft is de liefde van Christus, omdat we ervan overtuigd zijn dat één mens voor alle mensen is gestorven. (…) God heeft door Christus de wereld met zich heeft verzoend: hij heeft ze hun overtredingen niet aangerekend.’ (2 Korintiërs 5:14, 19)

 Christus is voor ‘alle mensen’ gestorven, wat niet alleen een aanbod blijft, maar ‘de wereld’ (kosmos) ís daardoor ook met God verzoend.

 

‘Ik vraag allereerst dat er voor alle mensen gebeden wordt, dat er smeekbeden, voorbeden en dankgebeden voor hen worden uitgesproken. Bid voor alle koningen en gezagsdragers. (…) Dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze redder, die wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen. Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen.’ (1 Timoteüs 2:1-6, vgl. 1:15 en 4:10)

 We moeten bidden voor iedereen, zonder uitzondering, tot de God die namelijk zelf ook wil dat iedereen wordt gered, zonder uitzondering, en daarom Jezus heeft gestuurd die iedereen heeft vrijgekocht, zonder uitzondering. Het beeld is dat wij in slavernij leven en Jezus ons ‘losgeld’ is. Losgeld betaal je niet aan de slaven, laat staan aan hun bevrijder (God), maar aan de slechte heer. En blijkbaar zijn alle mensen nu vrijgekocht van de slavernij, of ze dat nu al weten of niet. Zo is Jezus een ‘bemiddelaar tussen God en mensen’: hij heeft ons uit de klauwen van een slechte heer gered, zodat we ons leven door God kunnen laten bepalen.

 

‘Gods genade is openbaar geworden om alle mensen te redden.’ (Titus 2:11)

 Opnieuw: als Paulus had bedoeld dat deze redding slechts een aanbod was, dan drukt hij zich wel erg onzorgvuldig uit. Nu is het gewoon een constatering.

 

‘Jezus werd voor korte tijd lager dan de engelen geplaatst, maar is vanwege zijn lijden en dood nu met eer en luister gekroond, opdat zijn dood door Gods genade iedereen ten goede zou komen.’ (Hebreeën 2:9)

 Ook hier geen enkele relativering.

 

‘Maar door datzelfde woord worden de tegenwoordige hemel en aarde bewaard om op de dag van het oordeel, waarop de goddelozen ten onder zullen gaan, te worden prijsgegeven aan het vuur. (…) De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen; hij heeft alleen maar geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat. (…) De hemelsferen zullen die dag met luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht…’ (2 Petrus 3:7, 9, 12)

 Het beeld van vuur betekent hier niet een voortdurende kwelling van goddelozen in een hel, maar een loutering van de hele werkelijkheid. Die gaat ‘in vlammen op’ en wordt ‘prijsgegeven aan het vuur’, maar er blijft iets over, dat namelijk wordt ‘blootgelegd’ en ‘aan het licht komt’: onze daden (hoofdstuk 6). Het punt is dat God ons wil behoeden van dit pijnlijke proces van loutering en daarom de apocalyps vooralsnog uitstelt, zodat we ons op tijd kunnen bekeren.[v]

 

‘Daarom heeft God [Jezus] hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: “Jezus Christus is Heer,” tot eer van God, de Vader.’ (Filippenzen 2:9-11)

 Dit is een van de oudste vroegchristelijke passages, mogelijk al enkele jaren na Jezus’ opstanding ontwikkeld, met een duidelijke verwijzing naar het motief van de volkenvergadering in de Tenach – maar nu dan dus richting Jezus (hoofdstuk 9).[vi] Er is geen enkele suggestie dat dit niet oprecht is: ze belijden juist de bekende oerbelijdenis dat Christus de ware, hoogste kurios is.

 

‘Als iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of zijn hand krijgt, zal hij de wijn van Gods woede moeten drinken, die onverdund in de beker van zijn toorn is geschonken. Hij zal in vuur en zwavel onder grote druk worden gezet, onder de ogen van de heilige engelen en het lam. De rook van die zware test zal opstijgen eis aionas aionon. Wie het beest en zijn beeld aanbidden, of wie het merkteken van zijn naam draagt, ze krijgen geen rust, overdag niet en ’s nachts niet. (…)

Ik zag in de hemel opnieuw een indrukwekkend, wonderbaarlijk teken: het waren zeven engelen met de zeven laatste plagen, waarmee aan Gods woede een einde komt. (…) [De heiligen] hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam: “Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. Wie zou u, Heer, niet vereren, uw naam niet prijzen? Want u alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en voor u buigen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard.”’ (Openbaring 14:9-11, 15:1-4)

 Deze passage preciseert het bekende motief van de volkenvergadering uit de Tenach: eerst oordeel over de volken, dan verzoening en bekering. Het gedeelte begint met de kleurrijkste beschrijving van een hel in de Bijbel, een kroongetuige van infernalisten, die dan echter het vervolg van de tekst negeren.

Eerst dat oordeel. Het Engelse fire and brimstone voor een donderpreek komt hiervandaan. Veel Nederlandse vertalingen hebben ‘vuur en zwavel’: brandend zwavel, en verderop ‘het meer van het vuur’. Dit is de Dode Zee: diverse ooggetuigen, vanaf de eerste eeuw (Strabo, Philo, Josephus) tot de achttiende eeuw, melden dat vanuit het midden van dit meer voortdurend rook opsteeg en soms ook vuur, waarschijnlijk onregelmatig opborrelende lava.[vii] Dit meer vormt de laagste natuurlijke plaats op aarde, tegenwoordig 430 meter onder de zeespiegel. Het is onderdeel van de Grote Slenk, het grootste geologische rift op aarde, dat tot aan Mozambique loopt. Twee gigantische aardplaten schuiven hier langzaam uit elkaar, waardoor de bodem wegzakt en er regelmatig aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zijn. Het verhaal van de ondergang van de steden Sodom en Gomorra die ernaast lagen kan zo worden verklaard. Maar al in enkele oude profetieën in de Tenach worden deze plaatsen hersteld en stroomt er water vanuit de nieuwe tempel, via de drooggevallen bedding van de Kidron, naar de Dode Zee: die komt tot leven en er zwemmen zelfs vissen.[viii]

En waar bestaat het oordeel uit? Er wordt meestal ‘marteling’ vertaald, maar de eerste en letterlijke betekenis van basanos is het schrapen van een edelmetaal op leisteen (de toetssteen) om de echtheid te testen. Een figuurlijke betekenis is vervolgens het slaan van golven op een kust en soms kwelling, maar de letterlijke betekenis klinkt daar nog in door. Het gaat dus om een zware test, zoals ook andere beelden in de Bijbel aangeven.[ix]

En ‘alle landen en volken’ worden dus getest, zo blijkt, ‘alle mensen, jong en oud, rijk en arm, slaaf en vrije’ – maar hoe lang? De ‘rook van deze zware test zal opstijgen eis aionas aionon’. Die vreemde uitdrukking betekent letterlijk ‘de tijdperken van de tijdperken’ en staat voor alle periodes van de huidige en de komende wereld (bijlage 5), dus praktisch eindeloos. Dat slaat echter niet op de duur van de straf, maar op de gevolgen ervan: de rook. Dat is geen detail. Jesaja stelt in vrijwel dezelfde woorden dat Edom, dat grenst aan de Dode Zee, gestraft wordt. En Edom bestaat al lang niet meer. Terwijl reizigers tot in de achttiende eeuw de rook gewoon uit het meer konden zien opstijgen.[x]

Bovendien kunnen de gestraften úít de vuurpoel. Even verderop worden ‘het Beest en de valse profeet’ erin gegooid, maar we horen niets meer over al die verloren mensen, en vlak erna wordt de duivel ‘bij het beest en de valse profeet’ geworpen, en weer wordt er niets over al de volken gezegd. Miljarden mensen zouden dan al in die hel moeten verblijven en alleen de twee grote boosdoeners worden vermeld? En vooral: zoals ook Sodom en Gomorra hersteld worden uit de vuurpoel die volgens de profetie ooit wordt geblust, zo komt ook hier ‘Gods woede ten einde’ en komen ‘alle volken samen en buigen zich voor u neer’. Al die volken, die zojuist gestraft waren, hebben blijkbaar hun straf uitgezeten en geven zich over! En ‘alle volken’ betekent hier niet opeens specifiek gelovigen, maar slaat ondubbelzinnig op wie juist de gelovigen hebben vervolgd.

Kortom, de schrijver volgt nauwkeurig het oude volkenvergaderingmotief, dat in de laatste hoofdstukken tot een hoogtepunt komt:

 

‘En de duivel, die [de volken] misleidde, wordt in de poel van vuur en zwavel gegooid, bij het beest en de valse profeet. Daar zullen ze dag en nacht onder grote druk worden gezet, eis tous aionas ton aionon. (…) Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon [van God] staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het Levensboek. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. (…) Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid. Wie niet in het Levensboek bleek te staan, werd in de vuurpoel gegooid. (…)

Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. (…) Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij. (…) Maar voor hen die laf en trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel. (…)

De volken zullen in haar licht leven [van de heilige stad] en de koningen op aarde betuigen daar hun lof. De poorten zullen overdag nooit gesloten worden, en nacht zal het er niet meer zijn. De volken zullen in haar hun lof en eer komen betuigen. Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen, alleen zij die in het Levensboek staan, het boek van het lam.

Hij liet me een rivier zien met water dat leven geeft. De rivier was helder als kristal en ontsprong aan de troon van God en van het lam. (…) In het midden van het plein van de stad stond een Levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing. (…) Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de Levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan. Buiten is de plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en ernaar handelt. (…)

De Geest en de bruid zeggen: “Kom!” Laat wie luistert zeggen: “Kom!” Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil vrij drinken van het water dat leven geeft.’ (Openbaring 20:10-22:17)

En dat is het einde van de Bijbel, het hoogtepunt van het volkenvergaderingmotief. De auteur schetst een helder en samenhangend beeld van het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel komt neerdalen. De rechtvaardigen zijn daar al direct welkom, de onrechtvaardigen krijgen buiten straf, maar als ze berouw tonen, zijn ze welkom en kunnen ze drinken uit de Levensrivier en eten van de Levensboom.

Essentieel om deze tekst te begrijpen is te letten op de woorden ‘binnen’ en ‘buiten’. Bij het historische Jeruzalem lag direct buiten de stadsmuur de Hinnomvallei, waarop het licht van de stad nog scheen, terwijl binnen het gehuil van de zwerfhonden kon worden gehoord (bijlage 5). Vanuit die vallei kon je via de drooggevallen Kidron-bedding naar de Dode Zee reizen, 32 kilometer verderop, het ultieme beeld van oordeel. Maar net als het historische Jeruzalem heeft deze nieuwe stad twaalf poorten, die echter altijd open blijven![xi] De volken buiten worden voortdurend uitgenodigd, ze kunnen hun kleren wassen – teken van berouw en bekering – en dan naar binnen. Daar zullen ze genezen. Net als in Openbaring 14 en 15 is er dus eerst een tijdelijk oordeel (vervreemding) waarna alle volken naar God toe komen (herstel) en hem prijzen: het volkenvergaderingmotief, aangevuld met de oude belofte dat er een rivier uit Jeruzalem zal stromen, via de Kidron-bedding, die de Dode Zee tot leven zal wekken.

Belangrijk detail hierbij is dat er vijf semi-persoonlijke entiteiten in de vuurpoel worden geworpen: het Beest, de Profeet, de Duivel, de Dood en het Dodenrijk. Alleen over de eerste drie – geen letterlijke mensen – wordt gezegd dat ze ‘tot in de tijdperken van de tijdperken’ onder grote druk worden gezet. Dat is zoiets als schrijven dat ‘het Derde Rijk’ voor altijd uitgeschakeld wordt – en vlak daarna dat de menselijke aanhangers van dat rijk, de nazi’s, de kans krijgen zich te herstellen. Merk daarbij op dat er volledig contact blijft met de stadsbewoners, ook voordat deze buitenstaanders zich bekeren en binnentreden. De verdoemden worden geoordeeld ‘onder de ogen van het lam’, ‘de volken leven in het licht’ van de stad, en zij worden (bijna de laatste zin van deze profetie en de Bijbel) voortdurend uitgenodigd te komen naar het Levenswater. Jezus heeft zelf ‘buiten de stadspoort’ geleden, als beeld van vervloeking: de vervloekten zijn daar dus nooit alleen.[xii]

 

Bijbelteksten die het infernalisme toch niet steunen

Hieronder de dertien belangrijkste bijbelteksten die infernalisten als onderbouwing voor hun ideeën aanhalen. Hier en elders zou het voor de hand liggen om de hel ondubbelzinnig als eindeloos te typeren, als de bijbelschrijvers dat tenminste zouden geloven, maar deze kans laten ze dus liggen. Ze noemen regelmatig God eindeloos, soms de strafmiddelen – het vuur, de rook, de boeien, de wormen – maar de straf zelf nooit.

 

‘De HEER zal over al wat leeft een oordeel vellen, te vuur en te zwaard. De tijd is gekomen om alle landen en volken bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien. (…) Uit alle volken zullen zij jullie volksgenoten terugbrengen. (…) Zelfs zal ik sommigen van hen aanstellen als priester of Leviet – zegt de HEER. (…) Elke nieuwemaan en elke sabbat opnieuw zal alles wat leeft hierheen komen om zich voor mij neer te buigen. Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen mij in opstand kwamen: hun wormen sterven niet en hun vuur dooft niet, alles wat leeft verafschuwt hen.’ (Jesaja 66:16-24)

 Jesaja kondigt een ‘nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ aan, maar stelt zich nog wel voor dat daar mensen sterven, zij het hoogbejaard.[xiii] ‘Hemel’ staat in deze uitdrukking dan ook voor lucht, niet voor hiernamaals. De Israëlieten die God verraden hebben, zijn inmiddels gruwelijk afgeslacht, maar wekelijks komen mensen van heinde en verre om God te dienen in Jeruzalem, zelfs ‘alles wat leeft’ komt dan: het volkenvergaderingmotief. Maar als ze terugkeren naar huis door de Schervenpoort, passeren ze de Hinnomvallei en zien ze daar de resten van het slagveld. Zo zullen ze nooit vergeten waar ze aan zijn ontkomen. Er is een joodse traditie om dit allerlaatste versie van het boek Jesaja niet voor te lezen in de synagoge, zodat het boek tenminste troostvol eindigt. Hoewel Jesaja nog geen opstanding van de doden kent, gebruikt de vroege kerk wel beelden uit zijn profetie om de komende wereld te typeren.[xiv]

 

‘In die tijd zal je volk worden gered: allen die in het boek zijn opgetekend. Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen voor olam leven, anderen voor olam verachting en afschuw. De verlichten zullen stralen als het fonkelende hemelgewelf, en wie velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, olam waed.’ (Daniël 12:1-3)

 Dit is de oudste vermelding van een opstanding van de doden binnen het Jodendom, meestal in de tweede eeuw voor Christus gedateerd, de periode waarin deze overtuiging opkwam. Opvallend is dat het alleen over Joden lijkt te gaan en dat ze stralen als sterren. Hoe lang? Olam staat voor iets onbepaald groots, vaak een onduidelijk lange duur. Veel Joodse uitleggers zien deze opstanding als een dramatisch beeld voor herstel. Maar ook als het wel letterlijk zou zijn, krijgen alleen de stralend verlichten de overtreffende trap: olam waed, ‘tot in lengte van dagen’ (bijlage 5).

 

‘Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. (…) Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. Amen, dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt. (…) Je kunt beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je met je hele lichaam naar de Gehenna gaat.’ (Matteüs 5:22, 25, 30)

Merk op dat een gewone rechtbank, het Sanhedrin en de Gehenna door elkaar lopen, wat suggereert dat het om een aards oordeel gaat. En zie hoe vaak Jezus hier de hyperbool gebruikt – ‘hak je hand af,’ ‘ruk je oog uit’ – maar intussen niet stelt dat die Gehenna eindeloos is. Sterker nog: je kunt gewoon vrijkomen door te betalen.

 

‘Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden tot destructie. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden.’ (Matteüs 7:13-14)

 Naar aanleiding van deze tekst zijn veel prenten gemaakt, die bijvoorbeeld in mijn jeugd nog in de gang bij een vriend hingen. Links zie je een brede baan vol leuke activiteiten, die eindigt in een brandende stad vol duiveltjes, rechts een smal kronkelpaadje met allemaal saaie activiteiten, dat uitloopt op een gouden stad in de lucht.

Jezus zegt veel meer én veel minder. De Romeinse bezetters legden voortdurend bestrate wegen aan en richtten hoge erebogen op, veel indrukwekkender dan de Galilese bergpaadjes en deurtjes die hij uit zijn jeugd kende. Vlak erna blijkt dat het gaat over hypocrisie. Luisteren naar Jezus zonder ernaar te handelen is wel makkelijker, maar leidt tot ‘destructie’ (apoleian). Luisteren en dan wél praktiseren is veel lastiger, maar levert uiteindelijk ook meer op: ‘het leven’ (zoè). Het punt is dus eenvoudigweg dat het praktiseren van Jezus’ theorie op enig moment merkbaar wordt beloond, en het negeren ervan je beschadigt.

 

‘Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam verloren te laten gaan in de Gehenna.’ (Matteüs 10:28; Lucas 12:5)

 Weer dat veelgebruikte woord voor kapotgaan, waar het Engelse pollution van is afgeleid. Er staat niet bij wie dat doet. Gaat het om God? Om de duivel? Om religieuze leiders? Om de mensen zelf? Infernalisten en universalisten zijn het in elk geval erover eens (anders dan de annihilationisten) dat het hier niet over een totale vernietiging gaat (bijlage 2).

 

‘Op zekere dag stierf de bedelaar [Lazarus] en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. Toen hij in de hades, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde.

Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.”

Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.”’ (Lucas 16:22-26)

 Weinig infernalisten zien dit nog als een verhaal dat informeert over een hel. Het speelt zich namelijk in de Hades af, zoals er letterlijk staat: de Sjeol, het schaduwenrijk waar de zielen wachten tot de opstanding van de doden. De broers van de rijke man leven nog; hen wil hij behoeden voor het laatste oordeel. Maar hij ervaart al wel oordeel, wat Jezus in zijn context prima kan uitdrukken met ‘vuur’. De details maken intussen overduidelijk dat het een gelijkenis is, figuurlijk bedoeld, als een ironisch commentaar op sociaal onrecht. Geen infernalist meent immers nog dat er een letterlijke kloof in de hel is waar de veroordeelden overheen kunnen schreeuwen en dan Abraham kunnen vragen om een druppeltje verlichting, dat Abraham vervolgens over de kloof terugroept, enzovoorts… Als deze gelijkenis informeert over het leven-na-dit-leven, dan vooral dat we daar blijkbaar kunnen groeien en van mening kunnen veranderen, wat juist het universalisme onderbouwt.

 

‘Jullie [schapen] zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is, (…) Jullie [geiten] zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen richting het vuur aionios, dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. (…) Hun staat een correctie aionios te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het leven aionios.’ (Matteüs 25:31-46)

 Dit is waarschijnlijk de bekendste tekst in het debat tussen infernalisten en universalisten. Het begint weer met het volkenvergaderingmotief: ‘alle volken’ verzamelen zich. En uiteraard, zoals dat gaat in de Tenach en in de vroegchristelijke teksten, volgt er een krisis, een schifting.

Jezus gebruikt daarbij het beeld van een herder die zijn kudde ordent. Schapen en geiten kunnen op elkaar lijken, maar schapen hebben een dikkere vacht en kunnen in de koude nachten buiten blijven, terwijl geiten kwetsbaarder zijn en ’s nachts worden opgesloten in de stal.[xv] Maar geiten gedragen zich bokkiger en blijken tegen ‘de laagsten’ uit de kudde te zijn uitgevallen, terwijl de kalmere schapen die juist hebben geholpen. De herder heeft dat persoonlijk opgevat: hoe zij zich hebben gedragen tegenover die laagsten, die hij als zijn ‘familieleden’ ziet, zo hebben zij zich in wezen tegenover hemzelf opgesteld. Geen vreemde opstelling voor een toegewijde herder: kom je aan mijn dieren, dan kom je aan mij.

Wanneer vindt deze schifting plaats? ‘Wanneer de Mensenzoon zal plaatsnemen op zijn glorierijke troon.’ Oftewel: als hij wordt gekroond, wat Jezus zelf vroeg dateert: ‘Smmige van de hier aanwezigen zullen niet sterven voor ze de komst van de Mensenzoon en zijn koninklijke heerschappij hebben meegemaakt.’ Het lijkt zelfs een kwestie van dagen, als hij tijdens zijn strafproces zegt: ‘Vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige.’[xvi] En inderdaad ontstond er zeker rond zijn kruisiging al een scheiding tussen geiten en schapen: sommigen riepen op hem te kruisigen, anderen bleven hem trouw. Maar deze datering is niet essentieel, omdat Gods oordeel voor de huidige wereld veel kan zeggen over de komende wereld.

Veel belangrijker is de vertaling van ‘correctie aionios’: de ‘correctie die hoort bij de komende eeuw’. Wat dus niets zegt over de tijdsduur, maar alleen over het tijdstip (bijlage 5). En wat houdt die berisping dan in? Het Griekse kolasis kon je in Jezus’ tijd letterlijk, in botanische zin, gebruiken als ‘afsnoeiing’ en figuurlijk, in juridische zin, als ‘correctie’. Zoals je een plant in zijn vorm corrigeert, corrigeer je een mens op zijn gedrag. Plato en Aristoteles zetten het dan ook nadrukkelijk af tegen andere woorden voor straf, die juist op vergelding en wraak duiden (zoals timoria) en gericht zijn op het voordeel van de straffers, terwijl kolasis het voordeel van de bestrafte beoogt. Het is niet retributief, maar rehabilitatief (hoofdstuk 6).[xvii]

Maar doet dit recht aan de stevige waarschuwing vlak ervoor: ‘Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen richting het vuur aionios, dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen’? Dit is echter geen aankondiging van een apocalyptische brandstapel: zoals Jezus telkens opmerkelijk genuanceerd is, zelfs in zijn stevigste uitbranders, staat hier nadrukkelijk niet dat de geiten worden verbrand, laat staan levend. Maar geiten zijn bang voor vuur en als ze per ongeluk te dichtbij komen of zich zelfs branden, doen ze dat nooit weer. De implicatie is dat dit vuur uitsluitend voor de demonen is en dat de dieren alleen worden gewaarschuwd; het betreft immers een correctie.

 

‘Amen, alle wandaden en lasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden vergeven, maar wie de heilige Geest blijft zwartmaken, krijgt geen vergeving in de aiona, want zo iemand is schuldig aan een vergrijp aionios.’ (Marcus 3:28-29; zie ook Matteüs 12:30-32; Lucas 12:8-10)

 Op de Biblebelt is dit waarschijnlijk de bijbeltekst die de meeste slapeloze nachten oplevert. De ‘zonde tegen de Heilige Geest’ voelt namelijk zo vaag dat je nooit precies weet of je hem begaan hebt, maar er lijkt wel een eindeloze sanctie op te staan.

De context maakt het helderder. Jezus heeft net een exorcisme uitgevoerd, maar enkele critici beweren dat hij dit alleen kan met behulp van de duivel zelf. Meteen daarna waarschuwt hij tegen ‘blasfemie (blasphemeo) tegen de heilige Geest’: diens eer bezoedelen, niet eenmalig maar voortdurend, zoals de werkwoordsvorm impliceert. En dat wordt dus niet vergeven in de ‘werelden’ (aiona), afkorting voor ‘de huidige wereld en de komende wereld’. Nooit dus. Want het is ‘de overtreding van de eeuw’ (aionios), een Nederlandse uitdrukking die prachtig het Grieks hier uitdrukt: een gigantische zonde die wordt volgehouden en waarvoor men geen berouw toont. Daarvoor moet men dus de straf uitzitten, zolang die duurt, of die afbetalen, zoals Jezus elders voorstelt.[xviii] Terwijl voor alle andere ‘wandaden en lasteringen, hoe erg ook’ wel vergeving mogelijk is.

 

‘Toen zei Tomas: “Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?” Jezus zei: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.”’ (Johannes 14:5-7)

 Jezus noemt zichzelf ‘de weg’ naar God en daarmee naar de hemel. Verder staat er niets. Infernalisten hertalen dat tot: je moet bewust geloven in God, anders kom je permanent in de hel. Maar dat staat er niet. De taal is heel open en er staat niets over wanneer je Jezus moet kennen, hoe, of dit altijd zo geldt en of er een deadline bij hoort. Veel christenen zien bijvoorbeeld geloof niet als het grote toelatingscriterium, stellen dat je ook onbewust kunt geloven, en dat je je ook na je dood nog kunt bekeren. Dergelijke visies passen naadloos bij deze tekst.

 

‘Wat als God de “voorwerpen van zijn toorn” heeft bestemd voor de ondergang, alleen maar met veel geduld heeft verdragen, omdat hij zijn toorn wil tonen en zijn macht kenbaar wil maken? En wat als hij, omdat hij zijn overweldigende majesteit wil tonen, de “voorwerpen van zijn barmhartigheid” ertoe voorbestemd heeft om in zijn majesteit te delen? (…) Slechts een deel van Israël werd onbuigzaam, en dat alleen totdat alle heidenen zijn toegetreden. Dan zal heel Israël worden gered. (…) Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor ieder mens barmhartig kan zijn.’ (Romeinen 9:22-23, 11:25, 32)

 In de gereformeerde traditie gold deze passage als het bewijs voor de ‘dubbele uitverkiezing’: God zou altijd al sommige mensen tot de hel hebben verkozen en anderen tot de hemel. Maar Paulus bespreekt dit slechts als een hypothese, met tweemaal ‘wat als’, ‘stel je voor’ (ei de), en verwerpt die hypothese vervolgens radicaal. Hij worstelt hier met het ongeloof van zijn volksgenoten, maar zijn oplossing is uiteindelijk heel helder: iedereen heeft gezondigd, iedereen krijgt genade.

 

‘God is inderdaad rechtvaardig: hij zal uw onderdrukkers straffen met onderdrukking. (…) Ze worden gestraft met de destructie aionion, apo de aanwezigheid van de Heer en apo zijn glorie en apo zijn kracht.’ (2 Tessalonicenzen 1:6-9)

 Dit was lange tijd de belangrijkste bewijstekst voor een eindeloze hel, maar niet meer sinds de betekenis van aionios weer duidelijk is geworden (bijlage 5). Het gaat om een sloop (olethro) die hoort bij de komende eeuw, maar ook tijdens dit leven al plaatsvindt.[xix] De mensen die de eerste christenen in Tessalonica kapot hebben gemaakt, zullen dat zelf ervaren. Daarbij blijft onduidelijk of de straf nu de afwezigheid of juist de aanwezigheid van God is: apo houdt beide mogelijkheden open: ‘weg van’ of juist ‘vanwege’ Gods aanwezigheid.

 

‘Ik wil u eraan herinneren (…) dat de Heer zijn volk weliswaar uit Egypte heeft bevrijd, maar later allen die niet geloofden wegvaagde (apolesen). Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt hij hen met eindeloze (aïdios) boeien in de duisternis gevangen. En herinner u ook Sodom en Gomorra en de naburige steden. (…) En nu liggen ze daar als afschrikwekkend voorbeeld, gestraft met een vuur aionios.’ (Judas 1:5-7)

Drie voorbeelden waarin onrechtvaardigen ten onder gaan: de Israëlieten die de woestijntocht niet overleefden, demonen die de hemel verlieten en werden geketend, en de steden Sodom en Gomorra die verbrandden. Drie eindige straffen. De Israëlieten zijn gestorven, de demonen worden bewaard ‘tot’ het laatste oordeel en dan dus blijkbaar vrijgelaten, en Sodom en Gomorra zijn gesloopt. Merk op dat de Bijbel ervoor terugschrikt het woord voor oneindig (aïdios) zelfs maar in de buurt te brengen van de straffen voor mensen, en zelfs bij de demonen slaat het alleen op de strafmiddelen, niet op de duur van hun straf. Het vuur over de steden is intussen aionios – dat kenden de tijdgenoten nog van de Dode Zee – en heeft hier de gevoelswaarde van ‘het vuur van de eeuw’ of ‘vuur uit de hemel’.

 

‘… diegene zal in vuur en zwavel onder grote druk worden gezet, onder de ogen van de heilige engelen en van het lam. De rook van die zware test zal opstijgen eis aionas aionon. Wie het beest en zijn beeld aanbidden, of wie het merkteken van zijn naam draagt, ze krijgen geen rust, overdag niet en ’s nachts niet.’ (Openbaring 14:9-11)

 Deze tekst is hiervoor al uitvoerig besproken, maar merk op dat het ‘onder de ogen van het lam’ plaatsvindt, dat het woord voor ‘zware test’ (basanos) letterlijk slaat op het controleren van goud, dat wie dit ondergaan in die periode weliswaar geen rust hebben, maar dat alleen de rook ‘opstijgt tot in alle eeuwigheden’ als herinnering hieraan.

 

‘De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. (…) Wie niet in het Levensboek bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid.’ (Openbaring 20:12, 15)

Ten slotte hier nog over het Levensboek – de rest van deze tekst is al doorgenomen. Blijkbaar zijn er diverse symbolische boeken waarin alle mensenlevens staan opgetekend – het grote boek van Sinterklaas verwijst daar nog naar. Maar er is ook een Levensboek met de namen van wie absolutie krijgen en direct naar het nieuwe Jeruzalem mogen. Deze staan daar al ‘vanaf het begin van de wereld’ in (13:8; 17:8) maar toch blijkt de lijst flexibel, want er kunnen ook namen ‘geschrapt’ worden (3:5). In elk geval gaat het Levensboek over de selectie aan het begin van de nieuwe wereld. Daarna kan er nog veel veranderen. Wie buiten de stad zijn, worden immers voortdurend uitgenodigd tot het Levenswater, kunnen zich gaan kleden in ‘smetteloos wit’, worden welkom geheten in de stad en kunnen zich laven aan de Levensboom.[xx]

Noten

[i] De laatste woorden kunnen ook vertaald worden met ‘alles in allen’, waarbij dan dus niet de hele werkelijkheid, maar slechts alle mensen wordt bedoeld.

[ii] In deze passage (15:24-26) gaat het over ‘vernietigen’, wat het tot de belangrijkste tekst maakt van zogeheten annihilationisten, die menen dat onrechtvaardigen na hun dood verdwijnen (bijlage 2). Hier gaat het echter alleen om het onderwerpen van mensen, niet om vernietigen: dat slaat alleen op ‘alle heerschappij en elke macht en kracht’ en als laatste ‘de dood’, wat veel abstracter is en duidt op de slavernij die mensen in hun greep kan houden. Bovendien kan dat vernietigen (katargeo) ook ‘uitschakelen’ betekenen en het wordt ook nader ingevuld als ‘aan zijn voeten leggen’ en ‘onderwerpen’. Ook in andere contexten betekent dit woord niet vernietigen: de aarde verdwijnt in de apocalyps niet (2 Petrus 3:6), de schapen die verdwalen, zijn er nog steeds (Lucas 15:4) en het muntstuk wordt gewoon teruggevonden (15:8).

[iii] Dat leidde in de vroege kerk (o.a. Ireneus) tot de recapitulatietheorie, letterlijk: herhoofding, zie mijn Het vergeten evangelie, p. 159ev.

[iv] Er is discussie over de betekenis van dat ‘in het bijzonder’ (malista), dat ook ‘bovenal’, ‘het meest’ of ‘allereerst’ kan betekenen. In dat geval zou het een prioriteit of chronologie aanduiden: eerst worden de heiligen gered, daarna de andere mensen. In geen geval is malista uitsluitend.

[v] Verdwijnen de goddelozen op deze dag mee? Zij gaan immers ‘ten onder’ en ‘verloren’ (apolesthai)? Er wordt echter expliciet gesteld dat er iets overblijft, namelijk ‘alles wat daarop gedaan is’ en even eerder (3:5-7) wordt het laatste oordeel vergeleken met de zondvloed: zoals toen de wereld verging door water, zo zal ze later door vuur vergaan. Ook de zondvloed was een proces van loutering, van ‘wassen’, zoals vuur de onzuiverheden uit het metaal brandt. Ook in andere bijbelteksten (1 Korintiërs 3:13, in vrijwel dezelfde woorden) is vuur een beeld van zuivering tot onze goede daden overblijven.

[vi] Psalm 22:28-29; 66:3-4; 68:32-33; 72:8-11; 86:9; 100; 102:22-23; 117; 138:4-6; Jesaja 2:2-4; 25:6-9; 45:20-25.

[vii] Openbaring 9:1-2; 14:10-11; 19:20. Merk op dat er niet staat: ‘het meer van vuur’, alsof het gevuld was met vuur, maar ‘het meer van het vuur’, wat duidt op een gewoon meer, waarbij echter een vuur brandt. Het kan niet op de Gehenna duiden, dat immers een vallei is en geen meer. Contemporaine ooggetuigen zijn o.a. Strabo, The Geography of Strabo XVI 2.42-44, Philo, On Abraham XXVI.137-41 en Josephus, Wars of the Jews, IV.8.4. Zij vermelden ook ondrinkbaar water, brokken bitumen en asfalt, en zwavel, ook aan de kusten. De Bijbel associeert het meer met Sodom en Gomorra, steden die in de buurt lagen, en het land van Edom: Genesis 14:3; Deuteronomium 29:22-23,27; Jesaja 1:7-10; 34:4-10; Judas 1:7. Zie Stephen Spencer, The Genesis Pursuit, p. 185-212; Jersak p. 82ev. Vgl. Enoch 54:1, 5-6, 67:7; 88:1-2. Er zijn ook diverse aanwijzingen dat de ‘zondebok’ (Leviticus 16) vanuit de Gehenna via het droge dal van Kidron richting de Dode Zee werd gestuurd, een route van 32 km richting het Oosten.

[viii] Ezechiël 16:53-55; 47:8-11; Zacharia 14:6-9.

[ix] Openbaring 14:10-11, vgl. Matteüs 14:24 waar het figuurlijk het slaan van golven op de kust betekent. Ook kolasis (Matteüs 25:46) betekent geen bestraffing, maar correctie (bijlage 6).

[x] Jesaja 34:10, vgl. 66:24. Later gebruikt Johannes dezelfde uitdrukking nogmaals: Babylon wordt ‘in één uur tijd vernietigd’ en alles ‘is voorgoed voorbij’, maar de ‘rook stijgt op eis aionas aionon’ (19:3) Nu zien we ook Babylon niet meer branden, dus dit is een literaire overdrijving die betekent dat het nooit vergeten wordt. Ook de uitdrukking dat de gestraften ‘geen rust krijgen, overdag niet en ’s nachts niet’ (14:11) zegt niets over de lengte van de straf, maar alleen dat deze niet wordt onderbroken. Je kunt dezelfde uitdrukking gebruiken voor iemand die hard werkt aan een kort project of traint voor de Olympische Spelen. Gedurende een bepaalde periode kent men dan geen rust, geen pauze, maar hoe lang die periode duurt, staat er eenvoudigweg niet. Het is zoiets als een marteling waarbij de slachtoffers geen nachtrust wordt gegund.

[xi] Zoals geprofeteerd in Jesaja 60:10-11. De witte kleren zijn teken van bekering: Openbaring 3:18-19; 22:14.

[xii] Openbaring 14:10; 21:26; 22:17. Vgl. Hebreeën 13:12; Leviticus 24:23.

[xiii] Jesaja 65:17, 20; 66:22.

[xiv] Vgl. Marcus 9:48.

[xv] Zoals Jezus vaker spreekt over dingen die op elkaar lijken, maar pas later duidelijk worden: kaf vs koren, onkruid vs graan en goede vs slechte vis: Matteüs 3:12; 13:40, 48. Vgl. Ezechiël 34:17-22.

[xvi] Matteüs 16:27-38; 25:31; 26:64.

[xvii] Plato, Protagoras 324a-324b, Aristoteles, Retorica 1.10.17. Ook het beeld van vuur in de Bijbel impliciet rehabilitatie en evenzeer het woord nos dat onterecht vaak als ‘marteling’ wordt vertaald (zie noot 234). Vgl. Jersak, p. 31.

[xviii] Matteüs 5:26; 18:34.

[xix] Vgl. Johannes 3:16-19.

[xx] Openbaring 3:5; 17:8. Vgl. Exodus 32:32-33; Psalm 69:29; Daniël 12:1-2. Hans Urs von Balthasar, Dare We Hope ‘That All Men Be Saved’, p.110.