Universalisme in het vroege christendom

Kerkvaders zijn de belangrijkste christelijke denkers van de eerste zeven eeuwen. Hun denkbeelden wordt vaak extra gezag toegekend, omdat ze het dichtst bij de bronnen leefden en de fundering legden voor de latere theologische ontwikkelingen. Als zou blijken dat zij in grote meerderheid bijvoorbeeld infernalisten waren, zou de zaak van de hedendaagse infernalisten sterker staan en zouden universalisten wel iets uit te leggen hebben – en andersom. Hieronder zal ik tien representatieve citaten van belangrijke kerkvaders bespreken.

Universalisme als meerderheidsvisie

  • Er zijn drie passages bekend waarin kerkvaders zelf een inschatting maken van de mate waarin het universalisme in hun dagen (vierde eeuw) leefde. Ze zijn daar kritisch op, maar spreken over ‘de meesten’, ‘de meeste mensen’ en zelfs ‘de grote meerderheid’.

  • Diverse kerkvaders schreven boeken vol tegen overtuigingen van medegelovigen, die zij veroordeelden: ketterijen. Het is opvallend dat in geen van deze lijsten het universalisme voorkomt. Ook als zij Origenes of andere universalistische kerkvaders aanvielen, ging het nooit over hun universalisme. Augustinus is de eerste die deze visie uitvoerig bespreekt en aanvalt, maar noemt het nooit een ketterij.

  • Al de grote universalistische denkers van deze eeuwen kregen juist belangrijke posities in de kerkelijke organisatie en de concilies. Iemand als Gregorius van Nyssa was eindredacteur van de belangrijkste geloofsbelijdenis, die van Nicea. Als universalisten ook maar enigszins als ketters waren gezien, was dat ondenkbaar. Anders dan vaak beweerd wordt, hebben de officiële kerkelijke vergaderingen in deze periode het universalisme dan ook nooit verketterd, terwijl ze daar ruim de kans toe hadden. Alleen het Vijfde Oecumenische Concilie (553 n. Chr.) lijkt Origenes’ universalisme te hebben afgewezen, maar dit gaat over een specifieke variant van veel latere volgelingen van hem. Bovendien blijkt deze verkettering niet authentiek én ingegeven door politieke motieven van een brute keizer (hoofdstuk 9).

Wat heeft de goede Herder op zijn schouders?

  • Anders dan in latere middeleeuwse kunstwerken is in de tienduizenden inscripties en tekeningetjes in de oude christelijke catacomben geen enkele verwijzing naar een hel gevonden, maar gaat het alleen over hoop: overal vinden we het anker, de Ichtusvis, de ark, de duif, de wijnstok. De enige suggestie van oordeel die ik heb kunnen vinden, is juist ontroerend. We zien een van de vroegste afbeeldingen van Jezus, waarin twee gelijkenissen worden gecombineerd. De goede Herder, die volgens de gelijkenis zelfs het laatste verloren schaap opzoekt en op zijn schouders mee terugneemt. Hij heeft hier echter aan de rechterzijde een schaap en aan de linkerzijde een bokje, wat verwijst naar een andere gelijkenis, die over het scheiden van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen in de eindtijd (bijlage 6). En wat heeft hij op zijn schouders? Een bokje.           

  • Overal in de vroege kerk werd, tijdens de bijeenkomsten en in de privésfeer, gebeden voor de doden en hun heil. Zoiets zou absurd zijn als men toen aannam dat de overleden ongelovigen onherroepelijk verloren waren.

  • In het verleden zijn diverse kerkvaders onterecht voor infernalisten aangezien, omdat ze woorden gebruikten die later verkeerd werden vertaald, met name aionios. Andersom zeggen diverse kerkvaders, die in hun geschriften expliciet universalistisch blijken, dat ze dit verborgen houden voor het gewone volk, omdat ze vrezen dat hun leer morele losbandigheid uitlokt.[iv] Later werd het universalisme verketterd en konden universalisten onmogelijk carrière maken in de kerk, maar er kunnen dus ook in deze vroege periode veel universalisten incognito zijn geweest, zoals nog steeds het geval is overigens, waardoor onze inschatting van hun aantal te laag is.

  • Het eerste systematische overzicht van de christelijke leer was van Clemens (de Protreptikos, de Paidagogos en de Stromata, rond 200 n. Chr.) en is ontegenzeggelijk universalistisch. Dat geldt ook voor het eerste complete overzicht van zijn leerling Origenes (Peri Archon, rond 220 n. Chr.). De eerste nadrukkelijke verwerping van het universalisme kwam pas twee eeuwen later, door Augustinus (De civitate Dei, 426 n. Chr.), waarbij hij zeven stromingen noemt en deze wel stevig bekritiseert, maar niet verkettert.

  • De eerste duidelijke verdedigers van het infernalisme, Minucius Felix, Tertullianus en Augustinus, spraken Latijn en kenden hooguit matig Grieks. De eerste verdedigers van het universalisme daarentegen hadden Grieks als hun moedertaal. Dit moet hebben meegespeeld in hun (mis)verstaan van het bijbelse Grieks, zoals van het cruciale woord aionios, dat ze verwarden met het Latijnse aeternus.

 

Citaten van kerkvaders

De meeste hedendaagse kerkhistorici stellen dat de meerderheid van de kerkvaders universalist was. Veel kerkvaders doen er nauwelijks of dubbelzinnige uitspraken over, maar áls ze er duidelijk over zijn, blijken ze overwegend universalist. Het gaat op zijn minst om Bardaisan van Edessa, Clemens, Eusebius, Origenes, Didymus de Blinde, Antonius de Grote, Pamphilus van Caesarea, Gregorius Thaumaturgos, Methodius van Olympus, Macrina de Jongere, Gregorius van Nyssa, Cyrillus van Alexandrië, Evagrius van Pontus, Diodorus van Tarsus, Theodorus van Mopsuestia, Johannes van Jeruzalem, Tyrannius Rufinus, Cassianus van Imola, Isaak van Nineve, Johannes van Dalyatha, Dionysus de Areopagiet, Maximus Confessor en Johannes Scotus.[v] Hieronder een selectie van tien fragmenten uit de werken van drie van de grootste denkers onder hen, in eigen vertaling.


Clemens van Alexandrië

‘Want alles, als geheel en in zijn delen, heeft de Heer van het heelal geordend met het oog op de redding van dat heelal. Iedereen die deugdzaam is, verandert ten goede, want ze hebben een passende reden om te veranderen: hun ziel heeft de kennis in vrijheid vergaard. Maar de nodige correcties, door de goedheid van de toeziende opperrechter, door de beschermengelen, door diverse eerdere oordelen, door het laatste oordeel, onderwerpen zelfs wie ongevoelig is geworden voor berouw.’ (Clemens, Stromata VII 2)                 

‘“En niet alleen voor onze zonden”, dus voor de gelovigen, is de Heer de verzoener, zegt de schrijver [Johannes], “maar voor de hele wereld.” Hij redt echt iedereen, maar sommigen bekeert hij door hen te tuchtigen. Anderen volgen hem vrijwillig, met waardigheid en eer, zodat uiteindelijk “elke knie zich zal buigen voor hem, in de hemel, op aarde, en onder de aarde”, dat is: engelen, mensen en zielen die voor zijn komst uit dit tijdelijke leven zijn vertrokken.’ (Clemens, Fragment over 1 Johannes 2:2)

‘Want er zijn gedeeltelijke correcties (padeiai) die tuchtigingen heten (kolasis), die veel van ons ondergaan door weg te vallen uit Gods volk. Maar zoals kinderen door hun onderwijzer of hun vader worden getuchtigd, zo wij door de Voorzienigheid. Maar God straft niet (timoria) want een staf (timoria) is een vergelding voor kwaad. Hij tuchtigt echter, ten goede van wie gezamenlijk en individueel worden getuchtigd.’ (Clemens, Stromata VII 16)

‘En hoe zal hij dan Verlosser en Heer zijn, als hij niet Verlosser en Heer van allen is? Maar hij is de Verlosser van wie geloven, omdat ze het zelf verlangden, en van wie niet geloofden dat hij Heer is, totdat ze ertoe gebracht worden hem te belijden, en dan de gepaste zegen voor zichzelf met hem ontvangen.’ (Clemens, Stromata VII 2)

Clemens van Alexandrië (±150 - ±215) was de eerste grote systematische denker van het christendom. De bovenstaande citaten zijn geen uitzondering in zijn werk, maar ze zijn ingebed in een omvattend en samenhangend wereldbeeld, waarin Christus de complete schepping tot voltooiing voert. Een paar keer geeft Clemens een uitleg van het Griekse kolasis, dat Jezus eenmaal gebruikt (bijlage 6), en wat hij dan net als Plato en Aristoteles nadrukkelijk afzet tegen vergelding, dat Jezus nooit gebruikt.[vi] Grieks was zijn moedertaal en hij ziet het als een vorm van snoeien: een kortdurend lijden met het oog op groei.

        

Origenes           

‘De stoïcijnen menen dat als de sterkste elementen zegevieren, alle andere in het vuur vergaan. Maar ons geloof is dat het Woord over de hele bewuste schepping zal zegevieren en elke ziel tot zijn eigen volmaaktheid zal omvormen. (…) Want hoewel in het lichaam sommige ziekten en wonden niet kunnen genezen, geloven wij dat er in de geest geen kwaad zo sterk is dat het allerhoogste Woord en God deze niet kunnen overmannen. Want sterker dan alle kwaden in de ziel zijn het Woord en de genezende kracht die daarin woont, en deze genezing past hij toe op iedereen, volgens Gods wil. De voltooiing van alle dingen is de vernietiging van het kwaad.’ (Origenes, Kata Kelsou VIII 72)

‘Als dan de Zoon op een goede en heilzame manier onderworpen is aan de Vader, dan is het zeer rationeel en logisch om aan te nemen dat ook de onderwerping van zijn vijanden heilzaam en nuttig is. (…) Het is niet voor te stellen dat deze onderwerping door dwang of noodzaak tot stand komt (…) maar door woorden, rede en onderwijs, door een roep om het goede, door de beste trainingsmethodes, en door het toepassen van gepaste waarschuwingen.’ (Origenes, Peri Archon III 5.7)

‘Ik ben van mening dat de uitdrukking dat God “alles in allen” zal zijn betekent dat hij in elk individu alles is. En zo zal hij alles in ieder mens zijn. (…) Als eenmaal alle dwaasheid is verwijderd en de persoon is gewassen en gezuiverd, wordt hij die alleen de goede God is, in hem alles. En dat niet bij een paar individuen, of bij een groot aantal, maar hij is “alles in allen”. (…) Zo zal het uiteindelijke herstel van het universum niet de wil van de schepselen schenden (…) want geen ziel of bewust wezen wordt gedwongen tegen de vrijheid van zijn eigen wil.’ (Origenes, Peri Archon III 6.3)

‘Maar wie nu de louteringen van Gods woorden en de lessen van het evangelie veracht, bewaart deze alleen maar voor de vreselijke louteringen later. Het helse vuur zal hem in de kwellingen zuiveren. (…) Maar hoe lang deze loutering zal duren, of hoeveel periodes of tijdperken het de onrechtvaardigen zal kwellen, weet alleen hij die de Vader laat oordelen.’ (Origenes, Commentaar op de Brief aan de Romeinen, 8.11)

Origenes (±185 - ±253) was een leerling van Clemens en is veruit de invloedrijkste kerkvader van de derde eeuw. Er is veel meer te citeren, hierboven is maar een selectie, die echter voor zich spreekt. Hoewel tijdgenoten hem om van alles bekritiseerden – hij geloofde bijvoorbeeld ook in het vóórbestaan van de ziel – begonnen ze niet over zijn universalisme. Pas in de vijfde eeuw wees Augustinus dat af en in de zesde eeuw lijkt een concilie het te verketteren, maar dat blijkt onjuist (hoofdstuk 9). Net als Clemens schreef Origenes weliswaar in het Grieks, maar zijn teksten zijn voornamelijk in het Latijn overgeleverd, wat wel tot misverstanden heeft geleid. Nauwkeurige lezing heeft die echter meestal opgelost.

 

Gregorius van Nyssa

‘Waar komt het onderwijs van Paulus op neer? Het kwaad wordt betekenisloos en zal volledig zijn vernietigd. De goddelijke, pure goedheid zal in zichzelf ieder wezen met bewustzijn bevatten, niets wat God gemaakt heeft zal van zijn koninkrijk worden buitengesloten. (…) Paulus spreekt duidelijk over het niet-bestaan van het kwaad, door te stellen dat God in alle dingen is. (…) Wanneer alle vijanden tot Gods voetbank zijn geworden, zullen ze een spoor van goddelijkheid zelf ontvangen. Als eenmaal de dood is vernietigd – want er zullen geen mensen sterven, zelfs de dood zal ophouden te bestaan – dan zullen we aan hem onderworpen zijn. Maar dit is geen slaafse nederigheid. Onze onderwerping bestaat uit een koninkrijk dat in ons leeft, onvergankelijkheid en zegen.’ (Gregorius van Nyssa, In Illud: Tunc et ipse filius)

‘In het geval van de persoon die veel edele metalen heeft verzameld, zal het vuur lang moeten zoeken. Maar waar het brandbare materiaal minder ver verspreid is, daar zal het vuur uiteindelijk verzachten, in zoverre het kwaad ook vermindert. Sowieso moet in elke situatie het kwaad uit het bestaan worden gewist. (…) De ziel kan zich maar lastig bevrijden van de kwade begeerten, als die zich vermengd hebben met ons wezen en ermee zijn verenigd. Maar als ze hiervan gelouterd zijn en het kwaad uiteindelijk door het vuur is verwijderd, dan zal ons hele besef van het goede eindelijk zijn juiste plek krijgen (…) en we zullen zijn zoals we ooit zijn gemaakt.’ (Gregorius van Nyssa, De anima et resurrectione)              

Gregorius van Nyssa (±335 - ±394) was een broer van Basilius de Grote en Macrina de Jongere, en hij was goed bevriend met Gregorius van Nazianze. Zij behoren tot de belangrijkste denkers van het oosterse christendom en hebben daar een statuur die vergelijkbaar is met die van Augustinus en Thomas van Aquino in het Westen. Gregorius van Nyssa was een vooraanstaand lid van het Tweede Oecumenische Concilie, een van de belangrijkste kerkelijke bijeenkomsten ooit. Hij was zeer open over zijn universalisme en er zijn geen tijdgenoten bekend die hem daarover bekritiseerden.

Vorige
Vorige

Universalisme in de Bijbel

Volgende
Volgende

Waarom ik ‘Het einde van de hel’ heb geschreven